Willem de Vlaming (2016)
Is bescherming van de privacy van betrokkenen wel mogelijk in een verslag over een kleinschalig praktijkgericht onderzoek? En is publiceren wel wenselijk als het onderzoek gaat over een kwetsbaar traject van organisatie- of teamontwikkeling in een complexe en gevoelige context? Wat heeft voorrang bij praktijkgericht onderzoek: het delen van kennis en ervaring door de onderzoeker(s), of de privacy en veiligheid van betrokkenen?
Een korte overdenking
Anonimiseren? Nee tenzij, en doe het dan goed!
Anonimiseren is het volledig versleutelen van informatie zodat de identiteit van een persoon (of organisatie) niet herleidbaar is: ook niet met (heel) veel moeite. Dat vraagt dus meer dan pseudonimiseren: het vervangen van de naam van en een organisatie door X en de naam van de directeur door NN. Als de naam van de onderzoeker bekend is en deze werkzaam is binnen de organisatie waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, dan is het achterhalen van de naam van de organisatie en sleutelfiguren een koud kunstje. Maar ook op basis van de literatuurlijst in een verslag, het CV van de onderzoeker of zijn publicatielijst, is vaak makkelijk te achterhalen over welke organisatie een onderzoek gaat.
Bij onderzoeken binnen grotere organisatieverbanden zal anonimiteit eerder gegarandeerd kunnen worden. Het is echter de vraag of dat vanuit het perspectief van het onderzoek handig of wenselijk is. ‘Alles op één hoop gooien’ zorgt misschien wel voor anonimiteit in de datapresentatie, maar lang niet altijd voor bruikbare informatie.
Zo kan het binnen een onderzoek waardevol zijn om in de datapresentatie onderscheid te maken naar bijvoorbeeld verschillende functieniveaus en functiegroepen, geslacht, en leeftijd. Maar hoe verfijnder die uitsplitsing in de datapresentatie, des te sneller zullen individuen herkenbaar worden. En bij heel kleine onderzoeken valt bijna niet te ontkomen aan herkenbaarheid van personen – hoe goed je ook je best probeert te doen met anonimiseren.
Stel je bent Kees Kordaat, leerkracht van groep 8 op ‘De Bonte Regenboog’ en je hebt in de klas een leerling met ADHD en oppositioneel gedrag, Ben Tegen. Je doet actieonderzoek naar je professionele interactie met Ben, om Ben te kunnen helpen zich beter te concentreren en te sturen.
‘Ben’ vervangen door ‘Bart’ lost niet zoveel op, want er is op de school maar één leerling die voldoet aan de kenmerken van ‘Bart’ en dat is Ben. De naam van de school vervangen door ‘De Grijze Grutto’ helpt ook niet, omdat op internet al snel te vinden is wie Kees Kordaat is, op welke school Kees werkt, en hoe Ben, Kees en hun school eruitzien.
Misschien is het daarom beter om bij het schrijven van een conceptverslag consequent de echte namen van betrokkenen te gebruiken. Daarmee kan je voorkomen dat je (en betrokkenen) langzaam in slaap dommelt onder een dun maar warm dekentje van pseudoveiligheid: “ik heb de namen van de organisatie en betrokkenen vervangen door pseudoniemen, dus met de privacy zit het wel goed.”
Als het noemen van namen in het concept voor iedereen goed voelt kan later alsnog gekozen worden voor pseudonimiseren. Pseudonimiseren geeft dan net nog wat extra afstand: maar het moet iedereen wel duidelijk zijn dat pseudonimiseren niet hetzelfde is als anonimiseren. Maar, als het noemen van namen in een concept niet goed voelt en anonimiseren niet mogelijk is zal je andere keuzes moeten maken.
Publiceren? Nee, tenzij?
Hoe verhoudt dit anonimiseerdilemma zich tot de uitgangspunten van de ‘Gedragscode Praktijkgericht onderzoek voor het hbo’? (Andriessen, Onstenk, Delnooz, Smeijsters & Peij, 2010) Een belangrijk principe in de gedragscode is dat onderzoekers het professionele en maatschappelijke belang behoren te dienen. Maar wat betekent dat?
Zij leveren een bijdrage aan de professie en het betreffende beroepenveld en zetten zich in voor het publieke belang. Zij richten zich op relevante thema’s en problemen uit de beroepspraktijk en op creatieve, innovatieve en toepasbare oplossingen voor de praktijk. Ze leveren een bijdrage aan kennis- en theorieontwikkeling, stimuleren kenniscirculatie naar praktijk en onderwijs en streven ernaar resultaten toegankelijk te maken volgens de principes van Open Access. (Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO)
Wat wordt bedoeld met ‘beroepspraktijk’: gaat het om de praktijk van het eigen professionele handelen; de praktijk van de eigen school; de praktijk van het samenwerkingsverband; de praktijk van het onderwijs in Nederland; of de praktijk van het onderwijs in het algemeen? Veel onderzoek door studenten in de Master EN en MLI betreft het eigen handelen of de praktijk van de eigen school in de daarbij relevante context. Bij dit type situationeel onderzoek kunnen concrete resultaten vrijwel alleen gegeneraliseerd worden binnen specifieke context van het onderzoek. Voor anderen in het beroepenveld is de aanpak voor praktijkverbetering dan mogelijk interessanter dan de specifieke casuïstiek, data en conclusies die daaraan verbonden zijn. Maar het delen van antwoorden op de vraag, ‘hoe is omgegaan met concrete dilemma’s en echte problemen’, staat mogelijk weer op gespannen voet met de belangen en veiligheid van betrokkenen (inclusief de onderzoeker zelf).
Een ander onderdeel van de gedragscode is dat onderzoekers respectvol zijn.
Zij houden rekening met rechten, belangen, privacy, zienswijzen, opvattingen, theorieën en methoden van betrokkenen
en van collega onderzoekers. Ze leven de regelgeving en protocollen na die in het vakgebied gelden voor het doen van onderzoek. Als onderzoek met mensen of dieren enig risico oplevert, moet het belang van het onderzoek het nemen van dat risico rechtvaardigen. In dat geval wordt externe deskundigen om advies gevraagd. (Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO)
In deze uitleg lijkt het risico wat beperkt moet worden vooral gelegen te zijn in de toepassing van onderzoeksmethoden. Maar, hoe wordt een respectvolle onderzoeker geacht de afweging te maken tussen het belang van kenniscirculatie enerzijds en anderzijds de belangen van betrokkenen over wie die kennis gaat of van wie die kennis is? Wat is ‘enig risico?’ En als er ‘enig risico’ is, wat dan? En op grond waarvan moeten externe deskundigen tot een afweging komen?
Waar ligt de grens tussen respectvol praktijkgericht onderzoek, onderzoeksjournalistiek en ‘gluren bij de buren’? Hoe maak je de afweging tussen een mogelijk maatschappelijk belang bij openbaar making van situaties en namen, en de bescherming van bronnen en betrokkenen? Welk doel is (mogelijk) gebaat bij publicatie en welk belang wordt (mogelijk) geschaad?
Praktijkgericht onderzoekers zouden zich in alle fasen van het onderzoek moeten afvragen of anonimiseren wenselijk (en mogelijk), en ze zouden ook in alle fasen van het onderzoek transparant moeten zijn naar alle betrokkenen. Leg uit wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van anonimiseren, en maak vooraf al zoveel mogelijk afspraken over anonimiseren, pseudonimiseren, en voorwaarden voor openbaarmaking of vertrouwelijkheid.
Transparantie van de onderzoeker en ‘informed consent’ van betrokkenen is wat mij betreft essentieel in alle fasen van een kleinschalig praktijkgericht onderzoek.
Literatuur
Andriessen, D.; Onstenk, J.; Delnooz, P.; Smeijsters, H. & Peij. S. (2010). Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO. Gedragscode voor het voorbereiden en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek binnen het Hoger Beroepsonderwijs in Nederland. HBO-raad.
Over de auteur
Drs Willem de Vlaming
Docent Fontys OSO Master EN
Redacteur PlatformPraktijkontwikkeling.nl
(Team) coach, adviseur en procesbegeleider bij organisatieontwikkeling en veranderingsprocessen
E-mailadres: w.devlaming@fontys.nl en wdv@wdv-advies.com
Twitter: @WillemDeVlaming
Website: www.wdv-advies.com
Citeren als: Vlaming, W .de (2016). Anonimiseren: een dilemma bij praktijkgericht onderzoek. Op: PlatformPraktijkontwikkeling.nl. Utrecht: WOSO
Download dit artikel als PDF
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.