De redactie
Download dit artikel als PDF
Inhoud
- Woord van de redactie
- Berichten te lezen in dit artikel:
– Open Access als recht en niet meer als gunst
– Onderzoeksvaardigheden van hbo-docenten gemeten
– Hoe kunnen leraren de leerlingmotivatie verhogen!
NIEUW op PlatformPraktijkontwikkeling.nl
– Nieuwsgierig naar meningen of visies. Gebruik Q-methodologie! – Job van Exel en Gjalt de Graaf
– Investeren in beoordelen – Ans ten Barge
– Actief met woorden in de klas – Maaike van Lieren
Woord van de redactie
Geachte lezer/bezoeker,
Wat in november 2010 startte als een initiatief van Hogeschool Windesheim en Hogeschool Fontys (een initiatief dat in 2011 werd versterkt door participatie van de Hogeschool Utrecht/SvO), namelijk het tijdschrift Nieuw Meesterschap, groeide in vijf jaargangen uit tot een podium waar studenten, docenten, lectoren en soms nationaal bekende onderwijscoryfeeën hun ‘geluid’ lieten horen. Dat ‘geluid’ bestond uit tot artikelen omgeschreven onderzoeksrapportages van masterstudenten, onderzoeksverslagen van lectoren,beschouwingen over onderzoek in het HBO, kritische commentaren, berichten over de resultaten van allerlei vormen van praktijkrelevant onderzoek en prikkelende columns. Met een kleine, uiteindelijk stabiele redactie van vier personen werd een constante stroom van bijdragen geleverd en geredigeerd, wat door uitgever Garant (Antwerpen/Apeldoorn) in een fraai ontworpen kwartaaltijdschrift werd gepubliceerd. Vijf jaar lang.
Deze samenwerking werd medio 2015 met een bijzonder thema- en dubbelnummer over praktijkgericht onderzoek afgesloten. De directies van de drie hogescholen besloten om het papier te verruilen voor de site: inkt voor bits. De tactiele ervaring van een blad in de hand wordt nu een visuele ervaring, in plaats van een kwartaalpublicatie wordt een snellere verversing van bijdragen nagestreefd, een intensievere vorm van kennisvalorisatie dus, mét – en dat is eigenlijk de belangrijkste doelstelling – een bredere publieke toegankelijkheid. Met dit open access-beleid hopen de drie OSO-instellingen het onderwijs nog beter te bereiken. Dat komt het dialogisch proces (wat uiteindelijk het doel van publiceren is) ten goede, want het is nadrukkelijk de bedoeling dat dit digitale medium een spreekbuis gaat worden voor mensen die werkzaam zijn in het onderwijs en zich met praktijkgericht onderzoek bezighouden. Let wel: een spréékbuis, geen roeptoeter.
Het ontwikkelen van een site is, nog afgezien van allerlei technische moeilijkheden, een hele klus. De redactie is dan ook erg blij met de hulp van doorgewinterde ICT-toppers van Hogeschool Fontys. Desondanks zal er voorlopig nog wel wat te verbeteren blijven. Veel zal in en door de praktijk geleerd moeten worden, maar net zoals het met de papieren variant van communicatie ging, zullen met deze digitale vorm ook de routine en slimme werkprocessen wel gaan ontstaan. Daar heeft iedereen die er aan meewerkt het volste vertrouwen in.
Bij het openstellen van de site in de huidige testfase, zeg maar het digitale nul-nummer, worden de artikelen gepubliceerd van:
- Job van Exel en Gjalt de Graaf over de nog steeds wat onbekende Q-methodologie. Dat is een onderzoeksmethode die zich uitstekend leent om meningen en visies te peilen,
- Ans ten Barge over een onderzoek naar de percepties van docenten bij het beoordelen van praktijkgericht onderzoek en
- Maaike van Lieren over een onderzoek naar het verbeteren van het woordenschatonderwijs in groep 6
Is dit nu ‘met de tijd meegaan’? Tsja. Laten we vaststellen dat ‘papier’ bepaald niet uit de tijd is, gegeven de nog steeds enorme aantallen tijdschriften in de kiosk en de oplagen van landelijke kranten en de verkoop van boeken. Het is, denkt de redactie, eerder een upgrade van een traditionele manier naar een gemoderniseerde manier van uitwisseling en participatie. Niet om modern te doen, dat laten we graag aan hipsters over, maar om de voordelen die het heeft. Zoals ook Meneer Krijtje die heeft ontdekt.
.
Open Access als recht en niet meer als gunst
Op de websites van OpenAccess.nl is belangwekkend nieuws te lezen voor (aspirant)auteurs van korte wetenschappelijke publicaties die geheel of gedeeltelijk zijn bekostigd met Nederlandse publieke middelen: met ingang van 1 juli 2015 is namelijk een nieuw amendement op de Auteurswet in werking getreden. Dit amendement biedt de mogelijkheid om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in ‘open access’ wereldwijd beschikbaar te stellen. Open access heeft betrekking op vrije, gratis online toegang tot wetenschappelijke informatie, zoals publicaties en data. Als iedereen de inhoud van een geschreven onderzoeksverslag, review, theorie of verklaringsmodel kan lezen, downloaden, kopiëren en gebruiken binnen de wettelijk geldende afspraken, wordt de publicatie open access genoemd. Er mogen dan ook geen financiële, juridische of technische barrières worden opgeworpen om de informatie te lezen. Open access is dus ook een nieuw businessmodel van wetenschappelijk publiceren, waarbij informatie zonder kosten voor lezers beschikbaar komt; dit in tegenstelling tot het abonnementenmodel waarbij lezers, via een commercieel tijdschrift of een bibliotheek, pas tegen betaling toegang tot publicaties krijgen.
De letterlijke tekst van het aangenomen amendement (Artikel 25fa van de Auteurswet): “De maker van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met Nederlandse publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld”.
Een van de belangrijkste voordelen van open access is dat het de zichtbaarheid en het gebruik van wetenschappelijke resultaten vergroot. Bezwaren zijn er ook: de kwaliteit van de publicaties wordt niet meer ‘automatisch’ gegarandeerd. Er is dus structurele aandacht voor kwaliteit nodig.
De uitgangspunten van open access staan beschreven in de Berlin Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities (Max Planck Gesellschaft, 2003). Deze verklaring is door veel internationale organisaties voor wetenschappelijk onderzoek ondertekend, ook door alle Nederlandse universiteiten en onderzoeksorganisaties.
De gedachtegang bij de totstandkoming van deze wet is dat wetenschappelijke artikelen, waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk op kosten van de overheid heeft plaatsgevonden, na verloop van een redelijke termijn door de auteur in open access geplaatst mogen worden. Van dit recht kan door de auteur geen afstand meer worden gedaan. Wetenschappelijke auteurs hoeven dit recht dus niet meer expliciet vast te leggen in overeenkomsten met uitgevers, waarop de Nederlandse wetgeving van toepassing is. Met de uitgever moeten ze wel overeenstemming bereiken over wat in die specifieke situatie een ‘redelijke termijn’ is. Deze uitgangspunten gelden overigens alleen naar Nederlands recht. Als het Engels of Amerikaans recht van toepassing is, kan geen beroep gedaan worden op deze nieuwe wet.
Meer weten over het auteursrecht van door jezelf (als student of docent) geschreven teksten of over het gebruik van door anderen geschreven teksten? De website Auteursrechten in het hoger onderwijs van Surf (2015) is zeer informatief.
Bronnen:
- Max Planck Gesellschaft. (2003). Berlin Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities. Verkregen op http://openaccess.mpg.de/Berlin-Declaration
- Open Access.nl (2015). Auteurswet aangepast. Verkregen op openaccess.nl/nl/actueel/auteurswet-aangepast
- Open Access.nl (2015). Wat is Open Access? Verkregen op openaccess.nl/nl/wat-is-open-access
- (2015). Auteursrechten in het Hoger Onderwijs. Verkregen op www.auteursrechten.nl/themas/
Onderzoeksvaardigheden van hbo-docenten gemeten
Het lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek van de Hogeschool Utrecht heeft een zelfassessment-instrument ontwikkeld voor docenten en onderzoekers in het hbo die bezig zijn met praktijkgericht onderzoek. Deze vragenlijst is gratis in te vullen op een website van het lectoraat: https://www.rbpa.nl/hvu/home.asp.
De vragenlijst bestaat uit 62 vragen en is in ongeveer tien minuten te maken.
Het Zelfassessment-instrument Praktijkgerichte Onderzoeksvaardigheden (ZPO) is gemaakt met als doel de ontwikkeling van praktijkgerichte onderzoeksvaardigheden van docenten in het hoger beroepsonderwijs te ondersteunen. Het ZPO wil daarbij een goed compromis bieden tussen praktisch relevante en methodologische validiteit, in lijn met de filosofie van het lectoraat. Het ZPO is dan ook wetenschappelijk gevalideerd op een steekproef van hbo-docenten. Hbo-docenten vullen het ZPO op vrijwillige basis in om daarvan te leren voor hun persoonlijke en professionele ontwikkeling. Het instrument levert een rapport op dat uitsluitend aan de invuller ter beschikking wordt gesteld. Zo krijgt de docent een beeld van zijn competentieniveau op acht belangrijke aspecten in de praktijkgerichte onderzoekscyclus.
Bron:
Lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek. (2015). Vragenlijst geeft inzicht in onderzoeksvaardigheden hbo-docenten. Download dd. 7 nov. 2015 van www.onderzoek.hu.nl/los/methodologie%20van%20praktijkgericht%20onderzoek/vragenlijst-geeft-inzicht-in-onderzoeksvaardigheden-hbo-docenten
.Hoe kunnen leraren de leerlingmotivatie verhogen?
Hoe ouder leerlingen worden, hoe minder gemotiveerd zij lijken te raken voor het schoolse leren. Een belangrijke verklaring voor die dalende motivatie is, dat de leeractiviteiten op school onvoldoende aansluiten bij de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Als dat juist is, dan zou de intrinsieke motivatie van de leerlingen positief kunnen worden beïnvloed door de leeromgeving beter recht te laten doen aan de drie psychologische basisbehoeften autonomie, relatie en competentie. Er wordt daarom allerlei praktijkonderzoek verricht naar de pedagogisch-didactische vaardigheden van de leraar op dit terrein en naar de mogelijkheden om deze te vergroten.
Theoretisch kader
Aan de behoefte aan autonomie (zelfbepaling) wordt tegemoetgekomen als de leerling het gevoel heeft dat hij zelf invloed kan uitoefenen op wat hij doet. Dus dat hij er zelf, zonder of met zo min mogelijk druk van buitenaf, voor kan kiezen om leeractiviteiten uit te voeren omdat deze aansluiten bij zijn persoonlijke doelen en waarden. Dit betekent dat er in het leeraanbod meerdere, wezenlijk verschillende keuzemogelijkheden moeten worden ontwikkeld en dat het belang van de onderliggende leerdoelen voor de ontwikkeling van de leerling aan henzelf duidelijk moet worden. Leerlingen moeten inspraak krijgen in de invulling van hun lesprogramma en -activiteiten, gestimuleerd worden tot actieve probleemoplossing; waarbij hun belevingswereld en meningen serieus moeten worden genomen. Op deze wijze wordt de zelfverantwoordelijkheid van de leerling gemaximaliseerd. Dit leraargedrag moet ook worden weerspiegeld in het communicatief gedrag van de leraar: hoe minder directief, hoe meer autonomie leerlingen ervaren.
De behoefte aan relatie (sociale verbondenheid) betreft het gevoel om ‘erbij te horen’. Dat betekent dat de leerling het gevoel moet hebben op zijn plaats te zitten op zijn school, zich geborgen, geaccepteerd en gewaardeerd voelt door klasgenoten en leraren, en dat hij ook in staat is om de anderen om zich heen te waarderen, te respecteren en te vertrouwen. Het pedagogisch klimaat in de klas, zoals door de leraar gerealiseerd, is van grote invloed op de mate waarin voldaan kan worden aan deze psychologische basisbehoefte. Zo moeten leerlingen zich vrij voelen om vragen te stellen, niet bang zijn om een fout te maken et cetera.
De basisbehoefte competentie vereist dat de leerling vertrouwen heeft in het eigen kunnen. Dat gevoel wordt vooral ontwikkeld doordat de leerling veelvuldig succeservaringen behaalt en het besef dat dat succes voor een belangrijk deel het gevolg was van de eigen inzet. De leraar kan de competentiegevoelens van leerlingen systematisch bevorderen door de taken en leeractiviteiten goed af te stemmen op het leer- en ontwikkelingsniveau van de leerling, duidelijke doelen en succescriteria te stellen, beoordelingscriteria vooraf te bespreken, waar nodig opdrachten voor te structureren dan wel samen met de leerling een aanpak (oplossingsmogelijkheden en stappenplan) te bespreken, tussentijds regelmatig feedback en feed-forward te geven en de leeromstandigheden te optimaliseren. Structuur (zowel in de sociale situatie en leeromgeving als op taakniveau) is dan niet een rigide en opgelegd patroon waarbinnen de leerling moet werken (wat in tegenspraak met de basisbehoefte autonomie zou zijn), maar een vorm van houvast waarbij de leerling een eigen inbreng moet krijgen. Wederzijdse afstemming is hierbij een kernbegrip.
Voor het verhogen van de intrinsieke motivatie tot leren op school bij leerlingen, is het leraargedrag om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de drie basale leerlingbehoeften dus de cruciale factor. Het veranderen van leraargedrag is echter niet eenvoudig. Scholing op dit vlak moet aan een aantal criteria voldoen, wil het in de praktijk ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden: Het gewenste handelen moet concreet worden beschreven en geoefend; er moet zo goed mogelijk worden aangesloten bij de bestaande manier van lesgeven; de inspanning die de gedragsverandering van de leraren vraagt moet zo klein mogelijk zijn en eventueel in tijd worden gestructureerd; en de gevraagde gedragsveranderingen moeten direct tot een door de leraren te ervaren resultaat bij de leerlingen leiden.
Of, om de link te leggen naar de basisbehoeften van de leraren: De bereidheid van leraren om een door de theorie gestaafde verandering in professionele aanpak in de eigen praktijksituatie door te voeren, zal groter zijn als deze aansluit bij wat die leraren zelf ook belangrijk vinden. Tevens is het van belang dat de leraren actief kunnen meedenken en meebeslissen, dus zij de verandering concreet kunnen vormgeven op een wijze die bij hen zelf past en zij ruimte krijgen om -binnen kaders- daarmee te experimenteren. Een leraar moet het gevoel hebben dat hij van alle betrokkenen het vertrouwen heeft en ook waardering krijgt voor zijn inspanningen. Behaalde resultaten moeten vervolgens mede kunnen worden toegeschreven aan zijn inzet en bij de evaluatie van het vernieuwde instructiegedrag moet het oordeel van de leraar expliciet betrokken worden. Autonomie, relatie en competentie zijn immers universele basisbehoeften van ieder mens, niet alleen van de leerlingen
Onderzoek 1
In een onderzoek van het KPC (Verbeeck, Van den Hurk, & Van Loon, 2013) is een scholing hierin ontwikkeld en zijn de effecten ervan onderzocht in de bovenbouw van drie basisscholen. De leraren kregen eerst het bovenbeschreven theoretisch kader aangereikt, waarna handvatten werden aangereikt hoe tijdens de lessen wereldoriëntatie tegemoet gekomen kon worden aan de drie basisbehoeften. Voor en na de uitvoering hiervan werd met behulp van een leerlingvragenlijst nagegaan welke effecten de training had op de leerlingmotivatie en op de beleving van de leerlingen met betrekking tot de basisbehoeften. Gekozen is voor een one-group-pretest-posttest design: aangezien uit eerder onderzoek bekend was dat normaliter de motivatie in de loop der tijd afneemt, kon de naar verwachting waargenomen toename in motivatie zeer waarschijnlijk toegeschreven worden aan de nieuwe aanpak. Tevens werden na de eerste scholingsbijeenkomst observaties verricht naar het leraargedrag tijdens de lessen wereldoriëntatie en werd er na afloop van de proefperiode in een groepsinterview met de leraren besproken welke aanpakken het beste werkten en welke knelpunten zij ervoeren.
Uit het onderzoek bleek dat de motivatie en de beleving van autonomie bij de leerlingen door de nieuwe aanpak significant waren toegenomen. De leerlingen ervoeren echter geen toename in hun competentie-gevoelens en geen verbetering in gevoelens van verbondenheid (relatie). Uit de observaties van het leraargedrag (kort na de start van het project!) bleek echter dat de leraren naar verhouding het meest investeerden in relatie-bevorderend gedrag. Mogelijk was hierin al niet veel winst meer te behalen. Het geven van autonomie aan leerlingen werd daarentegen het laagst gescoord; leraren bleken het inderdaad lastig te vinden om leerlingen meer gelegenheid te bieden om eigen keuzes te maken. Dat desondanks de leerlingen na afloop van het project meer autonomie hadden ervaren en dat de leerlingmotivatie was toegenomen, is een aanwijzing dat ook een niet eenvoudig te realiseren veranderingsprocessen voor leraargedrag toch effectief kan zijn. Met verdere training, begeleiding en verinnerlijking van de nieuwe of verbeterde aanpak kunnen leraren mogelijk grotere, bredere en blijvende verbeteringen in de leerlingmotivatie bewerkstelligen.
Onderzoek 2
Omdat leraren in toenemende mate worden geconfronteerd met grote verschillen tussen leerlingen in motivatie rijst de vraag hoe de school het beste hierop kan inspelen. Voor een leraar is het lastig om in de uiteenlopende behoeften van leerlingen te moeten voorzien en elke leerling zo goed mogelijk te motiveren. Om zicht te krijgen op de achtergronden en oorzaken van motivatieverschillen is door het Kohnstamm Instituut (Van der Veen, Weijers, Dikkers, Hornstra, & Peetsma, 2014) in een uitgebreide internationale en nationale literatuurstudie nagegaan of deze samenhangen met de sociaal-economische achtergronden dan wel de etnische herkomst van de leerlingen. Vervolgens is literatuur geïnventariseerd over de rol van de docent bij het motiveren van leerlingen met verschillende sociale of etnische achtergrond of prestatieniveaus. Om de resultaten zo relevant mogelijk voor de praktijk te maken werd vervolgens gesproken met leraren uit het primair onderwijs, uit het voortgezet onderwijs en uit het middelbaar beroepsonderwijs en met docenten van lerarenopleidingen.
Uit het literatuuronderzoek bleek dat de motivatie van leerlingen voor school nauwelijks wordt bepaald door hun sociaaleconomische achtergrond. Ook de leerlingen uit etnische minderheidsgroepen zijn over het algemeen even gemotiveerd als, of zelfs gemotiveerder dan autochtone leerlingen. Leraren die rekening houden met gevoelens en opvattingen van de leerlingen, een voor hen betekenisvolle uitleg en keuzeruimte geven en relatief weinig controle en druk uitoefenen (dus de autonomie van hun leerlingen ondersteunen), vergroten daarmee de motivatie van hun leerlingen; dat geldt zowel voor niet-westers allochtone als autochtone leerlingen. Bovendien heeft dat leraargedrag een gunstig effect op de inzet en prestaties van alle leerlingen, ongeacht hun achtergrond.
Een leergerichte aanpak (waarbij leerlingprestaties worden beoordeeld op basis van getoonde inzet en individuele vooruitgang) lijkt de motivatie en prestaties van leerlingen positief te beïnvloeden. Ook leidt zo’n leergerichte aanpak tot minder vermijdingsgedrag dan een prestatiegerichte aanpak, waarbij prestaties van leerlingen onderling worden vergeleken en vooral hoge cijfers worden beloond.
In tegenstelling tot wat de ondervraagde leraren zelf ervoeren, bleek uit de literatuur juist niet dat leerlingen vooral extrinsiek gemotiveerd zouden zijn. De leraren stellen dat het lastig is om leerlingen intrinsiek te motiveren, omdat het schoolsysteem volgens hen erg gericht is op toetsen en cijfers. Aanbevolen wordt daarom om toetsen niet te gebruiken als beoordelingsinstrument, maar als middel om zowel de leerlingen als de leraar zelf inzicht te geven in wat zij al wel, en wat zij nog niet voldoende beheersen. Het prestatiegerichte gebruik van toetsen en cijfers kan dus omgebogen worden naar een meer leergerichte aanpak.
Meer informatie/Bronnen:
- Veen, I. van der, Weijers, D., Dikkers, A.L.C., Hornstra, L.,& Peetsma, T.T.D. (2014). Een praktijkreviewstudie naar het motiveren van leerlingen met verschillende prestatieniveaus en sociale en etnische achtergrond. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Verkregen van kohnstamminstituut.uva.nl/rapporten/pdf/ki924.pdf
- Verbeeck, K., Hurk, A. van den & Loon, A. van. (2013). Verhogen van leerlingmotivatie door leraren. Onderzoeksrapportage. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep. Verkregen van kpcgroep.nl/~/media/files/overheidsopdrachten/verhogen%20van%20leerlingmotivatie%20internet.ashx
Download dit artikel als PDF.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.